Onderzoek naar strooisel laag van bossen

Masterthesis Bodine Leenders (2023) 

Het introduceren van boomsoorten met rijk strooisel, dat veel voedingsstoffen bevat en weinig lignine, kan helpen deze ecosystemen te herstellen door de bodemomstandigheden te verbeteren. In dit onderzoek hebben we geprobeerd meer inzicht te krijgen in de koolstofvoorraden, hun belangrijkste drijfveren en de impact van rijk strooisel in deze bossen. We hebben vooral gekeken naar de rol van bodemorganismen en de kwaliteit van het strooisel.

Er werden percelen bemonsterd: een 'arm' perceel met voornamelijk grove den, een 'rijk' perceel met veel rijk strooisel en in twee bossen een referentieperceel met natuurlijke climaxvegetatie. We hebben bodemkenmerken zoals pH, kationenuitwisselingscapaciteit (CEC) en basenverzadiging (BS), evenals biotische factoren zoals bodemrespiratie en regenwormbiomassa gemeten. De koolstofvoorraad werd geschat op basis van het organische koolstofpercentage en de bulkdichtheid. Alle kenmerken werden beschreven voor de organische laag, de toplaag (0-10 cm) en de ondergrond (10-20 cm). Ook de mesofauna en de boomsoortensamenstelling werden geanalyseerd.

In tegenstelling tot onze hypothese verbeterden de gemeten bodemgezondheidsindicatoren, zowel biotisch als abiotisch, niet door de introductie van rijk strooisel in de rijke en referentiebospercelen. Evenmin werd een positieve impact op de koolstofvoorraden vastgesteld. Dit kan te wijten zijn aan een tijdsvertraging in het koolstofopslagproces of een onomkeerbare degradatiestatus. De grootste koolstofvoorraden werden gevonden in de grove den percelen op de bosbodem. Lage pH-waarden in deze percelen creëren een vijandige omgeving voor regenwormen en andere bodemorganismen, wat de afbraak en bodemverstoring vermindert. Een hogere productiviteit van arm strooisel draagt bij aan deze koolstofvoorraden.

De impact van boomsoorten en bodemorganismen is minder duidelijk door de complexe interacties binnen en tussen beide gemeenschappen. Koolstofvoorraden in bosbodems in monoculturen zijn echter onstabiel en kwetsbaar voor klimaatverandering en andere verstoringen, wat hun toekomstige bestaan bedreigt. Verder onderzoek moet diepere lagen bemonsteren om een completer beeld van de koolstofvoorraden te krijgen en een tijdsdimensie opnemen om rekening te houden met een mogelijke tijdsvertraging.

 

Masterthesis Julie Simons (2023)

Dit onderzoek keek naar de biodiversiteit van de bodem in bossen op zandgronden en hoe deze verschilt tussen dennenmonoculturen en gemengde loofbossen met rijk strooisel. De resultaten laten zien dat de algemene biodiversiteit in beide bostypes laag is door een lange geschiedenis van verzuring. Toch hebben bomen met rijk strooisel een positieve invloed op de bodem en op het aantal regenwormen. Het effect op kleinere bodemdieren is minder duidelijk, omdat deze dieren beter bestand zijn tegen een lage pH-waarde.

Conclusie: Bomen met rijk strooisel hebben een positieve invloed op de bodem, maar dit effect hangt af van lokale omstandigheden. Voor de toekomst wordt aanbevolen om de langetermijneffecten te onderzoeken en andere maatregelen te nemen, zoals het bevorderen van de migratie van bodemorganismen.

Masterproef Yarissa Driessen (2023)

In dit onderzoek werd gekeken naar hoe verschillende soorten bos, met rijke of arme bladeren, de opslag en stabiliteit van koolstof in zandbodems beïnvloeden. Er werd onderzocht hoeveel koolstof er in de bodem zit en hoe stabiel deze koolstof is. Daarnaast werd gekeken naar de invloed van de diepte van de bodem, de zuurgraad (pH), de ademhaling van de bodem, regenwormen en andere bodemdieren.

De resultaten laten zien dat het type bos geen effect heeft op de totale hoeveelheid koolstof of op de stabiliteit van de koolstof in de bodem. Dit komt waarschijnlijk omdat de invloed van bomen op koolstof in de diepere lagen van de bodem kleiner is dan in de bovenste lagen.

Er waren wel verschillen in hoe koolstof verdeeld was over verschillende bodemdeeltjes. In de bovenste laag van de bodem was de hoeveelheid koolstof op bepaalde deeltjes kleiner dan op andere, onafhankelijk van het type bos. In diepere lagen werden kleideeltjes belangrijker omdat ze koolstof beter beschermen tegen afbraak.

Diepte speelt een rol: er was meer koolstof in de bovenste laag van de bodem bij armstrooiselsoorten, omdat dit strooisel minder goed afbreekt en zich ophoopt. In diepere lagen werd koolstof beter beschermd door koudere, voedselarmere omstandigheden.

De pH had geen effect op de totale koolstofopslag, behalve in de referentiebossen. Dit ging tegen de verwachtingen in. Ook de hoeveelheid koolstof beïnvloedde alleen de ademhaling in de bovenste bodemlaag.

Regenwormen en andere bodemdieren hadden geen effect op de stabiliteit van koolstof, wat ook tegen de verwachtingen inging. Dit kan te wijten zijn aan het kleine aantal onderzochte locaties. Voor toekomstige onderzoeken wordt aanbevolen om meer locaties te onderzoeken om duidelijkere resultaten te krijgen.

Masterthesis Kato van Criekinge (2023) 

In dit onderzoek werd gekeken naar hoe verschillende manieren van bosbeheer de bacterien en schimmels in de bodem beïnvloeden. We vergeleken drie soorten bossen: bossen met veel voedingsrijke bladeren (rijkstrooisel), bossen met minder voedzame naalden (armstrooisel), en onbeheerde referentiebossen.

We ontdekten dat de ademhaling in de bodem (hoeveel CO2 er vrijkomt) het hoogst was in de referentiebossen, vooral in de bovenste laag van de bodem. Dit was te verwachten, omdat het soort beheer invloed heeft op de bodem. Dieper in de bodem waren de verschillen tussen de bossoorten kleiner.

Wat verrassend was, is dat de hoeveelheid verschillende soorten schimmels niet verschilde tussen de rijke en arme bossen. De bovenste laag had zelfs de minste soorten, wat we niet hadden verwacht en wat meer onderzoek nodig maakt.

De verdeling van schimmelsoorten was ook hetzelfde in alle bossoorten, waarschijnlijk omdat sommige groepen meer soorten hebben dan andere, wat de resultaten kan vertekenen. De totale hoeveelheid micro-organismen in de bodem verschilde niet tussen de verschillende bossen en bodemdieptes. We vonden wel meer CO2 in de organische laag van de rijke bossen, waarschijnlijk omdat er daar ook andere organismen leven.

Omdat we maar 14 locaties hebben onderzocht, zijn de resultaten niet helemaal representatief. Meer onderzoek is nodig om duidelijke conclusies te trekken, en we moeten ervoor zorgen dat bodemmonsters op de juiste temperatuur worden bewaard voor nauwkeurige analyses.